Juf Griet vertelt over twee schooljaren met een zieke kleuter

Ik ben Griet, kleuteronderwijzeres in Vrije Basisschool de Ooievaar van Poelkapelle.

Ik sta al 30 jaar in de 3de kleuterklas en heb in die loopbaanperiode al enkele malen te maken gehad met kanker bij familieleden van kleuters. Daarbij was het vooral belangrijk om de kleuter aan het woord te laten en in te pikken op hun reacties, vragen, …

Ik wil echter mijn ervaringen uit de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015 op deze website vertellen. Mijn verhalen als juf die emoties en gebeurtenissen bespreekbaar wil maken bij kleuters en hun ouders. Mijn verhalen als juf die meeleeft met “bijzondere” situaties in gezinnen.

Op 1 september 2013 kwam H. in mijn 3de kleuterklas als nieuw klasgenootje. Ze was een vrolijke meid die zich snel aanpaste in de groep. Een paar weken voor de herfstvakantie klaagde ze over kniepijn en zagen we haar ook manken. In een speeltijd viel ze pal op haar neus en op aanraden van de huisarts ging mama naar ziekenhuis voor controle van de knie. De maandagmorgen in de herfstvakantie kreeg ik telefoon van mama. H. was onmiddellijk doorverwezen naar Gent: een tumor op haar dijbeen.

Wat nu? Als juf (lees: emopersoon) leef je mee met het kind, met het gezin… Staat je wereld even stil.

Mama vroeg me of ze me mocht bellen om me op de hoogte te houden van het verdere verloop. Ik was blij daarbij betrokken te worden. Na een weekje vakantie kom je dan in de klas. De eerste dagen vertelde ik “gewoon” dat H. in het ziekenhuis was zonder meer uitleg te geven. Maar na een weekje kwam een kleuter binnen die van haar ouders hoorde dat H. kanker had. Het gesprek kwam op gang: Iemand kende dat van haar “oude oma” die gestorven was aan kanker. Wat is kanker? Zal H. nu ook doodgaan? Hoelang moet ze in ziekenhuis blijven? Mogen we eens op bezoek? Vragen van kleuters kwamen binnen.

Ik heb als juf geprobeerd om op kinderniveau te antwoorden. Kanker is een zware ziekte die een speciale behandeling vraagt. De dokters proberen met medicamentjes en infuus de zieke cellen te overwinnen. Voor mij was dat het moment om prentenboeken op te zoeken. Ik belde ook de mama van H. op om te vragen wat ik aan de kinderen “mocht” vertellen. Mama informeerde direct ook in Gent voor een paar tips en prentenboeken. Ik besprak dit ook telkens met de directeur van onze dorpsschool. Op zo’n moment ervaar je als juf die verbondenheid in een kleine school. Ik kon onmiddellijk met mijn gevoelens bij mijn collega’s terecht.

Ik heb de prentenboeken “Grote boom is ziek” en “Toverdruppels” achter de hand gehouden, maar voelde dat kleuters geen te ingewikkelde en grote uitleg wilden. Ik heb ze dus niet echt voluit voorgelezen maar wel “ideeën” uitgehaald om met mijn woorden over de ziekte te vertellen.

Enkele kleuters maakten spontaan een tekening voor H. Zo ontstond het idee om een doos in de klas te zetten waarin kleuters tekeningen en kleine knutselwerkjes mochten steken. Ik bezorgde die dan aan de ouders van H. toen ik eens op bezoek mocht in Gent. Helaas mochten de werkjes daar niet binnen, kwestie van infecties te voorkomen. Op bezoek gaan mogen we niet maar we tonen wel dat we aan haar denken.

(Terwijl ik dit schrijf, besef ik weer dat het na deze twee coronaschooljaren makkelijker zou zijn om quarantaine, infectie, ontsmetten e.d. uit te leggen aan kleuters.)

Als juf zorgde ik ervoor dat we ook voor H. een kerstwerkje en een nieuwjaarsbrief maakten. Toen ze haar haar verloor, vertelde mama me dat ze mutsjes zou dragen. Een mama van de klas haakte een mutsje in de kleuren van een lieveheersbeestje want we hadden een mooie foto van haar toen we op bosdag gingen waarop ze een lieveheersbeestjesjasje aan had.

Deze dingen werden telkens in de klas besproken. Ik had het dus in de klas vooral over wat wij konden doen voor H. en niet voortdurend over kanker, chemo… Ik reageerde op vragen van kleuters en probeerde die vanuit mezelf te beantwoorden: niet te uitgebreid, te diepgaand. Toen de behandeling aansloeg en H. na maanden en operaties terug naar huis mocht, zijn we eens op “bezoek” geweest. H. woont dicht bij de school. We wandelden naar haar huis, gepakt en gezakt met tekeningen en knutselwerkjes. Mama kwam met ons praten aan de voordeur en we konden allemaal naar H. zwaaien die achter het raam zat.

Op het einde van het schooljaar kreeg H. ook nog een wensdag via Make A Wish. Ze wenste o.a. een prinsessenfeest met haar klasgenootjes. Op een woensdagnamiddag werden we aan school opgehaald. Begeleiders van Make A Wish hadden verkleedkledij mee en als prinsen en prinsessen trokken we naar het kasteel in het Sterrebos Rumbeke. Als betrokken juffen deed het deugd om het gezin samen met ons te zien genieten. De klasgenootjes vonden het een zalige namiddag, maar hier en daar hoorde je ook reacties als “ik wil dat ook, ik heb ook een wens, …” En dan was het ook mijn taak als juf om op een gepaste manier te reageren.

Een weekje na dit evenement belde mama me op met een juist meegemaakte “confrontatie” in de plaatselijke supermarkt. Mama was met H. in haar rolstoel boodschappen gaan doen. Een ouder van de klas begon met hen te praten en zei tegen H.: “Kijk eens aan, het prinsesje. Jij hebt wel geluk gehad met die namiddag op het kasteel.” H. keek de ouder aan en zei: “Ik was liever geen prinses geweest want dan betekende het dat ik geen kanker had.”

Weer een moment van stil worden, van beseffen hoe de vrolijke meid van september tegen het einde van het schooljaar zoveel doorstaan had en “volwassener” werd dan nodig op die leeftijd.

Op 30 juni krijgen alle kleuters van mijn klas een kleuterdiploma uit handen van de directeur. Een feestelijk moment als overgang naar leerjaar 1. Ik maakte ook voor H. een diploma en bezorgde het haar persoonlijk.

H. kwam pas in leerjaar 1 terug deeltijds naar school. Doorheen het voorbije jaar was ook al duidelijk geworden dat een drietal meisjes met hun ouders sterker betrokken raakten. Dit waren ook de kinderen die extra voor haar zorgden: rolstoel duwen, bij haar zitten in speeltijd, materiaal bijhalen, ….

Toen ze leerjaar 1 biste, kwam ze terecht in de klas waar ik straks mijn 2de verhaal zal uit vertellen… Het verhaal stopt niet voor het gezin want H. moet blijven opgevolgd worden, operaties voor een prothese, ontstekingen rond de prothese, H. die zich afzet tegen haar ziekte en nu de keuze naar middelbare school moet maken en toch beperkter is dan voorheen…

Voor mij als juf blijft H. een meisje met een verhaal dat ik blijf onthouden. Ik herinner me nog dat ik op 30 juni 2014 hoopte om zo’n ziekteverhaal niet meer te moeten meemaken in mijn loopbaan. Een andere bedenking erbij was dat ik – indien het nog eens zou voorkomen- hoopte weer iets te betekenen voor het gezin, het kind en de klasgenootjes.

Helaas, mijn hoop kwam niet uit…

In september 2015 kwam opnieuw een nieuw klasgenootje bij mij. V., een toen 6-jarige Oekraïense jongen kwam op onze school door de relatie die mama O. kreeg met pluspapa P. Pluspapa P. kende onze school want zijn dochter uit zijn eerste huwelijk zat er voorheen ook.

Bij het inschrijven kwam onmiddellijk een zware boodschap: V. was al sinds zijn 3 jaar ziek. Hij had de diagnose neuroblastoom in Oekraïne gekregen. Hij kreeg zowel in zijn thuisland als in Italië al behandelingen. Toen mama O. met V. in België kwam, gingen ze naar UZ Gent en kregen daar de boodschap dat behandelingen geen optie meer waren. De ziekte verspreidde zich. De jongen had enkel nog maar ziekenhuizen en ziekenhuisscholen gezien. Daarom besloten pluspapa P. en mama O. hem zoveel mogelijk dagen op onze school te laten doorbrengen als mogelijk.

SLIK… Dit was een nog zwaarder verhaal dan dat van vorig jaar. Ik sprak met pluspapa P. af (met mama O. was dit moeilijk wegens taalbarrière) dat we V. goed zouden opvolgen in de klas, dat ik goed voor hem zou zorgen en vooral hem laten genieten van zijn klasgenootjes en het klasgebeuren.

Na overleg met de directeur spraken we ook af om in de klas nog niet direct over het ziek zijn van V. te praten als dit niet nodig was. De kleuters verwelkomden de stille, anderstalige jongen en probeerden hem Nederlandse woordjes te leren. Hij werd snel opgenomen in de groep, vooral bij de rustigere meisjes en jongens die graag in de huishoek, de puzzelhoek en de boekenhoek speelden.

Na een maandje merkten enkele kleuters op dat V. wel heel bleekjes en soms heel stil was. Ik vond dit het moment om de kleuters en hun ouders in te lichten. Ik wist dat dit voor mij als juf ook een belangrijke steun kon zijn als ik er met de ouders kon over praten. De directeur stond er eerst wat afwachtend tegenover, maar na overleg met de ouders liet hij me “begaan”.

Toen V. een tweetal dagen afwezig was, heb ik aan de kleuters verteld dat hij zwaar ziek was en regelmatig veel pijn had. Onmiddellijk weer opmerkingen en vragen op kleutermaat: hij moet naar de dokter voor siroop, mama moet zijn koorts nemen, hij moet vitamientjes eten MAAR ook “Gaat hij nu dood?“.

Net als vorig schooljaar heb ik – samen met mijn collega co-teacher- op hun maat vragen beantwoord. We zijn ook eerlijk geweest dat de dokters niets meer voor V. konden doen en dat wij samen met pluspapa en mama ervoor zouden zorgen dat hij nog veel leuke dingen zou meemaken.

Ik kreeg ook een telefoontje van CLB dat ik altijd bij hun arts of psychologe terechtkon voor een gesprek als ik dat nodig had. Ik had persoonlijk meer aan de gesprekken met collega’s en de betrokken ouders…

De ouders van de klas werden via een korte brief op de hoogte gebracht. Ik zette er ook op dat we open zouden communiceren en dat zij met vragen bij mij of mijn collega co-teacher terechtkonden.

In een dorp gaan nieuwtjes snel de ronde en de eerste ouder die me contacteerde was de mama van H. Voor ons beiden een emotioneel moment, maar wel deugddoend dat ik er met haar kon over praten. Ze zei me ook dat ik over hun gezin mocht praten bij pluspapa P. en mama O.

De maanden gingen voorbij. Mama O. bracht haar zieke kleuter naar de klas, gaf pijnstillende siroop mee, we “praatten” met mekaar met gebaren, korte zinnen… V. genoot van het klasgebeuren, vertelde thuis aan mama dat hij verliefd was op A. uit de klas. Zij was één van de meisjes die onmiddellijk aanvoelde als V. pijn had en zich slechter voelde in de klas. Op die momenten zonderde hij zich af in de boekenhoek en onmiddellijk gingen een drietal meisjes rustig bij hem in boekjes kijken.

We leerden ondertussen dat V.’s lievelingskleur groen was, dat hij van vlinders houdt en zagen hem stil genietend lachen. Een paar “stoere” jongens in de klas lieten duidelijk blijken dat ze niet altijd akkoord gingen met de aandacht die V. kreeg, met de extra bezorgdheid van juf. Ik sprak hen daar kort over aan door te verwoorden dat ik merkte dat zij dit niet zo aangenaam vonden maar dat ik het als juf toch zou blijven doen voor iemand die zo ziek is.

(Ik vermeldde in mijn eerste verhaal dat H. door leerjaar 1 bissen in de klas van mijn 2de verhaal terechtkwam. Ook doorheen haar verdere verhaal op onze school waren het bovenstaande jongens die het moeilijk hadden met de aangepaste maatregelen en aandacht die H. kreeg. De leerkrachten en directie hebben vaak gesprekken aangegaan met de betrokken leerlingen en hun ouders maar dan voel je weer dat ook volwassenen heel verschillend en niet altijd meelevend reageren.)

Na de paasvakantie april 2014 was V. regelmatiger afwezig. Als hij op school was, kon hij de turnlessen niet meevolgen en kreeg hij meer last van het rumoer en de drukte. Telkens mama O. hem wilde thuishouden, belde pluspapa P. me dat V. huilde om toch naar school te komen.

Ondertussen waren ook enkele ouders meer in contact gekomen met het gezin. Via één van die ouders konden we ook een tolk regelen zodat we opener met mama O. konden praten. Het waren emotionele gesprekken en als juf had ik het nodig om met collega’s of thuis in mijn gezin te kunnen “ventileren”. Mijn collega E. en ik deden veel gesprekken samen, maar E. moest nu en dan wat afstand nemen omdat zij het emotioneel heel zwaar vond als ouder van twee kleuters. Voor mij was die betrokkenheid nodig om alles een plaats te kunnen geven.

Ik wil hier dus zeker al zeggen dat je als juf zelf moet aanvoelen hoever je kan meegaan in de betrokkenheid. Ik kreeg van directie en collega’s ook regelmatig de vraag of ik het nog aankon, of ik niet te veel wilde doen… Ik gaf telkens aan dat ik er mee wilde doorgaan.

Een mama en de ouders van H. vonden dat er ook voor V. een soort “wensdag” moest komen. In één week tijd zetten ze een dag op touw samen met de ouderraad van onze school. Ouders bedachten activiteiten: glittertattoos, vriendschapsbandjes, een clown die ballonnen kwam plooien, … Over de middag aten we samen spaghetti. V. wou politieagent worden dus zou hij die dag in een politiecombi rondgereden worden. Er was niet alleen een politiecombi voorzien… Toen we na het eten naar buiten gingen, stond een colonne vrachtwagens, oldtimers en een brandweerwagen te wachten. Alle kleuters van de klas konden meerijden door Poelkapelle met agent V. in zijn combi voorop. Een pracht van een Poelkapelse wensdag die toonde hoeveel samenhorigheid je kan ervaren rond het ziek zijn van een kind.

En dan, mei 2014… De week voor Moederdag was V. in de klas, werkte hij zijn Moederdag-werkje af en wilde ook nog een extra strijkparelwerkje maken voor zijn mama.

De maandag en dinsdag was hij nog op school, de woensdag voor het verlengde weekend van O.L.H. Hemelvaart niet. Ik kreeg een bericht dat hij echt vermoeid was en dat ze hoopten dat hij na het lange weekend weer naar de klas kon komen. Helaas, de maandag belde pluspapa P. me of ik V. nog levend wou zien? Of ik nog eens wou langskomen? Ik belde mijn collega E. op en we besloten samen op bezoek te gaan.

Ondertussen waren twee mama’s van de klas heel dicht betrokken bij het gezin van V. en samen met de ouders van H. hadden zij hulp kunnen aanvragen in UZ Gent van de mensen van Koester. (De mensen van KOESTER begeleiden gezinnen in palliatieve fases zowel op medisch als op psychologisch vlak.)

Toen collega E. en ik binnenkwamen, zagen we mama O. aan de rand van de zetel zitten met het handje van V. in haar hand. Pluspapa P. stond met begeleidster K. op afstand toe te kijken. Toen V. onze stem hoorde, probeerde hij zijn hoofdje op te heffen en glimlachte naar ons. Sterk blijven, dachten we allebei. Begeleidster K. voelde het aan en begon met ons te praten. Ze hoorde van pluspapa P. al dat wij betrokken juffen waren en ze vroeg of ze ons mocht bellen als ze ons nodig hadden.

En toen gingen we naar buiten…. Tranen kwamen. Omhelzingen van twee collega’s die wisten dat ze een klasgenootje zouden moeten loslaten. Collega E. gaf aan dat zij geen 2de bezoek meer zou aankunnen. Voor mij was het gesprek met begeleidster K. de steun die ik nodig had om verder te doen wat ik kon. Na dit bezoek nam ik contact op met de directeur om af te spreken over hoe we de kleuters en de ouders zouden informeren.

Op dinsdag vertelden collega E. en ik dat we op bezoek gingen bij V., dat hij nu echt wel doodziek was en zou overlijden. Het werd stil. Enkele kleuters wisten het van hun ouders, vragen zoals “Is hij in het ziekenhuis?”, “Heeft hij pijn?” en “Kan hij nog spelen?” kwamen op ons af. We bleven op kleutermaat antwoorden.

Nog een week lag V. thuis in de zetel. Begeleidster K. belde me en zei letterlijk dat mama hem zou moeten “loslaten”, dat zij het signaal zou moeten geven, dat hij mocht stoppen met vechten. Ze vroeg mij en een dichtbetrokken mama of we het zagen zitten om samen met de ouders een hand- en voetafdruk van V. te nemen nu hij nog leefde. We kochten een mooi schilderdoek. Ik nam groene verf mee uit de klas en samen met mama en pluspapa drukten we het handje en voetje af. Dit was een heel intens moment en zeker de kleine glimlach die ik nog op V.’s gezicht zag toen zijn voetje kietelde bij het wassen, blijven me bij. Thuiskomen bij mijn gezin, uithuilen en vertellen over deze ervaring was voor mij belangrijk.

Op zondagmorgen kreeg ik een telefoontje dat V. ’s nachts in zijn slaap overleden was. De directeur bracht alle ouders van de klas op de hoogte met een bericht waarin ook de vraag stond of zij als ouder hun kind op de hoogte wilden brengen.

Collega E. en ik namen contact met mekaar op om te overleggen hoe we de komende “themaweek” zouden uitwerken. Ondertussen kreeg ik via de tolk en via begeleidster K. de vraag of wij als school de afscheidsdienst wilden helpen voorbereiden.

Ik moest de directeur overhalen om mij te laten meewerken, om vooral ook de klasgenootjes en hun ouders bij dit alles te betrekken. Na veel overleg kwamen symbolen en een verhaal naar voor: Het boek “Een boom vol herinneringen” zou de rode draad zijn. Vlinders, regenboog, groen, de symbolen. Ik kreeg van mama een prachtig Russisch prentenboek, V.’s lievelingsboek, over vlinders.
In de week voor de afscheidsdienst werd het stil in de klas, maar werd er ook verder gespeeld en geknutseld. De directeur voorzag een rouwregister in een apart lokaaltje. Alle ouders en schoolbetrokkenen konden er iets in schrijven.

Groene schilderijen, groene bouwwerken, vlinders tekenen en kleuren, regenbogen schilderen. De afscheidsdienst kreeg vorm in overleg met ouders, begeleidster K., begrafenisondernemer en priester. De ouders van de klas kregen een brief met info. Op vraag van de begrafenisondernemer zouden de kleuters samen met beide juffen het witte (lege) kistje de dag voor de begrafenis “versieren” met vlinders. Ouders werden uitgenodigd om met hun kleuter de afscheidsdienst bij te wonen en achteraf een kopje koffie te drinken op school.

Een viertal ouders liet weten dat ze er niet bij zouden zijn. Eén wegens familiale redenen, drie omdat ze vonden dat hun kind dit niet zou aankunnen. We spraken die drie ouders nog aan. Eén mama snapte het belang van samen verwerken van verdriet. Zij kwamen er ook bij.

Mijn man, die timmerman is, zaagde een grote houten boom uit die vooraan in de kerk kwam te staan. Iedere aanwezige kreeg een groen blaadje bij het binnenkomen en kon er iets opschrijven voor de ouders. Bij het binnenkomen speelde het refrein van “Vlieg met me mee naar de regenboog” terwijl de twee juffen met de klasvriendjes – helemaal in groen gekleed- vlindertjes en regenboogjes uit papier aanbrachten rond het kistje. De ouderraad van onze school had zakjes zonnebloemzaadjes voorzien waaraan ze een kaartje hingen met de uitnodiging om die zaadjes in alle tuinen te zaaien als herinnering aan de overleden kleuter. Ik had ook een tekst geschreven vanuit alle gevoelens die we hadden. Collega E. en ik lazen hem (snikkend) samen voor. Op zulke momenten zie je dat kleuters het moeilijker hebben met de tranen, het verdriet van juffen en hun ouders. Je zag sommigen wat onwennig kijken of ze gingen op schoot bij ouders zitten. Het samenkomen op school na de dienst voor een kopje koffie deed zo’n deugd. Praten met ouders, maar ook zien hoe de klasgenootjes snel weer vroegen om op de speelplaats te mogen spelen…

We sloten de emotionele weken “af” met een herdenkingsvlinder voor op onze speelplaats: een grote houten groene vlinder waarop de klasgenootjes per twee hun open handen stempelden in de vorm van vlindervleugels. Ik stelde ook een herdenkingsdoos samen: foto’s, de symboolstempel uit de klas, de muziek uit de afscheidsdienst, het boek “Een boom vol herinneringen” en het Russische vlinderboek. Deze doos schoof ieder jaar mee met de klas van V.

Elk jaar op de overlijdensdatum werd tot nu toe een herdenkingsmomentje gehouden in de klas, maar ook in mijn 3de kleuterklas.
Mama O. was er elk jaar bij. Iedere klastitularis deed op zijn manier een herdenking. De kinderen werden elke keer uitgenodigd om een groene tint in hun kledij te steken die dag. Ik vertel die dag altijd kort over de kleuter die ziek was en gestorven is. Mama O. komt ook iedere keer bij dit momentje. Dit jaar voelde het nog intenser aan: V. zou nu in leerjaar 6 zitten en de stap naar middelbaar moeten zetten én in mijn 3de kleuterklas zaten de kleuters van geboortejaar 2015… Het jaar waarin een sterke kleuter zijn gevecht verloor. Mijn collega van leerjaar 6 bezorgt de herdenkingsdoos aan mij terug. Samen met de foto van V. krijgen die een plaats in mijn godsdiensthoekje. Ik vermoed dat ik in de rest van mijn loopbaan elk jaar op de overlijdensdatum een kort momentje herdenking zal houden met mijn kleuters.

Vorige week kreeg ik een bericht van de mama van A. (het meisje dat we steeds V.’s liefje blijven noemen). Voor het vormsel van haar dochter maakt ze een boekje met herinneringen e.d. Samen met A. zullen ze ook een boekje maken om aan de ouders van V. te geven.
Ze vroeg mij en mijn collega om er ook een tekstje voor te schrijven. Zo’n dingen doen deugd.

Ik blijf maar schrijven en alles opnieuw beleven. Het zijn twee heel persoonlijke verhalen geworden. Toen Sarah me vroeg welke tips ik heb voor leerkrachten die dit meemaken, vond ik het heel moeilijk om “sec” enkele zaken op te sommen. Het belangrijkste is:

  • Voel aan wat het betrokken gezin aankan, nodig heeft én voel aan wat jij aankan;
  • Denk niet te snel dat kleuters het niet zullen aankunnen want ik heb ervaren dat wij, volwassenen, het een veel zwaarder onderwerp vinden dan de kleuters;
  • Ga in gesprek met de ouders van je klas en leg hen uit dat verdriet deel uitmaakt van het leven van een kind. Ik heb ervaren dat dit voor veel ouders nog een taboe is, zeker in gezinnen waar ze nog niet dichtbij met overlijden te maken hadden. Maar blijf respecteren dat iedereen hier anders mee omgaat;
  • Overleg met je directie en collega’s, maar blijf je eigen “noden trouw”. Ik heb persoonlijk ervaren dat de betrokkenheid niet zo hoog geweest zou zijn, moest het van mijn directie en sommige collega’s afgehangen hebben. Maar daar zou ik me zeker niet goed bij gevoeld hebben en ik ben dus “blij” dat ik voet bij stuk hield;
  • Gebruik prentenboeken, laat je begeleiden door “deskundigen” zoals CLB of instanties die betrokken zijn bij kinderkanker als je dat zelf nodig vindt.

Geef een reactie